Dat er in de prehistorie ook al (opschep)lepels werden gebruikt ligt voor de hand. De meest geschikte
houtsoorten om lepels te maken zijn die van berk of populier omdat deze houtsoorten geen smaak afgeven. Belangrijk is om te kijken of er geen knoesten in het hout zitten, en natuurlijk ook geen spleten. We beginnen eerst om het kommetje uit te snijden. Hiervoor kunnen we beste een ‘speciaal soort’ mesje of guts gebruiken met een gebogen snijkant. In iedere geval de guts tegen de houtnerf in ‘snijden’. Als het kommetje klaar is kunnen we met een bijl de grove vorm om het lepeltje uithakken. Met een scherp mes snijden we dan de hoeken bij. Je trekt hierbij het hout door het mes of je zet het hout op je borst en snijdt dan naar je toe.
Omdat je met het mes naar je borst snijdt, is het wel van belang een leren lap om je borst te hangen ter bescherming. Snij niet ineens te veel hout af zodat we controle over de lepel blijven behouden en het werk ook niet al te zwaar wordt. Met een fijner mesje of een (stenen) schrabber kunnen we de lepel glad afwerken. Laat 'vers' gesneden lepels eerst langzaam goed drogen. Doe dit uit de zon. Op deze manier hebben we de minste kans dat er scheurtjes ontstaan. Hierna is het beste om houten producten een tijdje in de olie te zetten voordat deze worden gebruikt. Om ‘IJzertijds’ te blijven kunnen we bijv lijnzaadolie (vlas) of koolzaadolie hiervoor gebruiken. Maar in principe gaat dit dus met elke olie die voor ‘consumptie’ geschikt is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten